Kop Afb koppeling naar startpagina

Onderwijs - Achtergronden

Angelsaksische invloed

In deze jaren neemt de invloed -vooral- vanuit Amerika toe. Het 'nutsprincipe' werd belangrijk. Leer díe dingen die je echt nodig hebt, die je direct in de praktijk kunt brengen. Het ideaal van 'de onderwijzer als cultuuroverdrager' raakt op de achtergrond.

Maatschappelijke problemen komen meer en meer de scholen binnen

In dit decennium komen tal van maatschappelijke problemen ook de school binnen, waaronder:

  • meer kinderen uit minderheidsgroepen: sociaal-maatschappelijke problematieken komen nadrukkelijker dan vroeger de school binnen:
    • taalproblemen, sommige kinderen spreken bij binnenkomst in de school nauwelijks Nederlands
    • vooral in de grootstedelijke gebieden 'verschieten' scholen van kleur: in naam nog bijvoorbeeld RK, in feite een conglomeraat van vele religieuze stromingen
    • positie van mannen en vrouwen, jongens en meisjes

De scholen worden geconfronteerd met grotere pedagogische problemen en moeten daar meer aandacht aan geven. Deels gaat dit ten koste van leeraspecten, zoals aandacht gegeven aan sommige vakgebieden. Ook worden van (beginnende) leerkrachten kennis en vaardigheden verwacht om hiermee om te kunnen gaan.

Wetenschappelijke benadering

De wetenschappelijke benadering van het onderwijs zet door. Onderwijs is een proces dat geanalyseerd, gekwantificeerd en geoptimaliseerd kan worden.

  • Structuur onderwijs
  • Aspecten onderwijs
  • Leerboeken
  • X-sluit
 
  • Doelen moeten helder omschreven worden.
  • Onderwijsinhouden en curricula dienen zorgvuldig te worden geconstrueerd.
  • Onderwijsprogramma's moet efficiënt en effectief verzorgd worden.
  • Resultaten moeten worden omschreven en het behalen ervan gecontroleerd. Men hanteert wel het acroniem: SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden).
  • Competenties worden de kernen van het curriculum: die vaardigheden en kennisgehelen die nodig zijn voor de beroepsuitoefening.
 

Maatschappelijke omstandigheden en de meer wetenschappelijke benadering nopen het onderwijs tot bezinning en verandering op velerlei gebied, zoals

  • Pedagogische: De school moet meer doen aan de pedagogische begeleiding van kinderen, de school neemt taken van de ouders over. Leerbehoeften van kinderen vormen mede een uitgangspunt: adaptief onderwijs (meer 'onderwijs-op-maat'). Er ontstaan diverse vormen van (kleuter-)onderwijs: OGO en EGO. Er is meer aandacht voor kinderen met leer- en ontwikkelingsproblemen, én die moeten meer in het reguliere basisonderwijs worden opgevangen (WSNS). Ook moet er meer aandacht komen voor kinderen met een andere cultureel-maatschappelijke achtergrond en een gebrekkige kennis van het Nederlands.
  • Leerpsychologische: bestudering van leerprocessen leidt tot verandering in methodieken. Constructivistische opvattingen stellen dat leren beter gaat als lerenden in groepen samenwerken aan gestelde problemen. Verschillende constructivistische opvattingen worden geformuleerd zoals die van het PGO (Probleem Gestuurd Onderwijs).
  • Neurologische: (brain knowledige, Jelle Jolles - zie hier) - kennis van de hersenontwikkeling zou in de opbouw van het curriculum een grotere rol moeten spelen. Nu is deze invloed nog beperkt, maar vanaf 2000 wordt die sterker.

Jaren zestig. Het kernvak Pedagogiek omvatte 'hulpvakken' waaronder Psychologie. Hieronder een (redelijk) veel gebruikt leerboek voor dit onderdeel. De Psychologie wordt hier nogal abstract benaderd (vanuit het achterliggende vakgebied zelf). De praktische toepasbaarheid was beperkt. Ga met de muis over de afbeeldingen.

Jaren tachtig en negentig. Psychologie krijgt een duidelijker beeld en wordt veel meer toegesneden op het beroep van leraar basisonderwijs. Het onderstaande boek presenteert aspecten die van belang zijn voor het onderwijs, zoals aandacht voor leren, voor persoonlijkheids- en sociale verschillen; het verwerven van kennis.

Boek van Neer Leerpsychologie
Enkele verdere aspecten

De wetenschappelijke benadering leidt tot het opstellen van modellen. Dat maakt het makkelijker grip te krijgen op het veelzijdige fenomeen 'onderwijs'. Maar het werken met modellen in sociaal-pedagogische situaties kan gevaarlijk worden als een model normatief wordt, en daarmee dwingend. Dit kan leiden tot het creëren van een virtuele werkelijkheid (zoals een curriculumopzet).

Sturende overheid

In Nederland is formeel vrijheid van onderwijsinrichting. Daarnaast treedt de overheid zich al decennia lang steeds verder terug en laat zij steeds meer publieke zaken over aan private partijen. Des te merkwaardiger is het dat de overheid steeds meer sturend (vooral door controles) optreedt op jegens het onderwijs inzake het:

  • formuleren van kerndoelen voor het basisonderwijs (en overige onderwijssoorten)
  • kritisch kijken naar de inhouden van de vakgebieden, hetgeen ook gebeurt door (formeel onafhankelijke) specifieke instellingen als SLO, Freudenthalinstituut
  • controle houden op de kwaliteit door steeds meer te toetsen (CITO!)
  • strakker toezicht op de opleidingen (visitatiecommissies)
  • scherper eisen stellen aan leraren (zoals in het beroepsprofiel, later: competenties)
  • scholen dienen aandacht te geven aan maatschappelijke problemen als bijvoorbeeld: allochtonen, agressie, verkeer, milieu, obesitas. Sommigen stellen: 'Waar de overheid geen raad mee weet, kiepert ze over de schutting van de school'.

In deze jaren vormt zich een wolk om de scholen, bestaande uit deskundigen: begeleiders, ondersteuners, onderwijskundigen, managers, controleurs, toetsinstellingen ('Het Cito wordt machtiger'). Soms verdicht deze wolk zich tot een ondoordringbare mist.

Pabo-onderwijs

Beroepsprofiel. Het beroep van leraar basisonderwijs wordt geanalyseerd. De onderzoeken, beweringen, stellingen rond het beroep van de leraar leiden tot meer precieze beschrijvingen van de verwachte kennis en kunde ('competenties') van de leraren en dus tot verhoogde kwaliteitseisen aan de pabo's gesteld.

  • De autonome docent wordt geleidelijk aan teruggedrongen om plaats te maken voor een teamspeler die op meerdere fronten inzetbaar is (lesgever, stagebegeleider, studiebegeleider, coach, ontwikkelaar, onderzoeker).
  • Vakinhouden worden meer geformuleerd vanuit een heldere vakdidactische opzet en minder vanuit de 'eigen ontwikkeling' van de studenten.
  • Door de nieuwe ontwikkelingen worden de gebouwen anders ingericht, bijvoorbeeld voorzien van een leerlandschap met veel audiovisuele en digitale media.
  • Ouders vragen meer van de school; de soms moeilijke verhouding met ouders vragen de vaardigheid van studenten en onderwijsgevenden gesprekken met hen te (leren) voeren.

Enkele belangrijke publicaties

Andree van EsDe vele publicaties weerspiegelen de discussies en ontwikkelingen in dit decennium.

In 1993 publiceerde de Commissie 'Toekomst Leraarschap' (naar de voorzitter de cie-Van Es ← genoemd) het rapport 'Een beroep met perspectief'. Het ga een analyse van het beroep van leraar en van de school als arbeidsorganisatie. De school moet een professionele organisatie zijn.

"De leraar is de motor van het onderwijsproces en de drager van de onderwijsvernieuwing. Het management geeft de tijd en de instrumenten om deze rol waar te maken."

Maar de leraar moet wél uit vaak zelf gekozen isolement (het 'eigen koninkrijk') komen en samenwerken. Dan kan de -ook vermelde- werkbelasting verminderd worden.
Het toenmalige kabinet nam het advies grotendeels over in de reactie 'Vitaal Leraarschap' en benadrukt daarbij de kwaliteit van de leraar.

In de jaren negentig volgde een lange lijst van publicaties waarbij steeds meer werd ingezoomd op de kwaliteiten van de leraar. Gaandeweg worden de eisen die aan een startende leraar basisonderwijs worden gesteld, scherper geformuleerd. Daarmee wordt ook het curriculum van de Pabo-opleidingen nauwer omschreven.

  • Beroepsprofiel
  • Kerndoelen PO
  • Startbekwaamheden
  • PML
  • X-sluit

De publicatie 'Beroep in Beweging, Beroepsprofiel leraar Primair Onderwijs' is een uitwerking van het rapport-Van Es. Er worden kwaliteitseisen genoemd die aan leraren gesteld moeten worden en er worden taakprofielen beschreven.
Doel van deze publicatie was onder meer leraren basisonderwijs zich te laten bezinnen op de inhoud van hun werk, maar ook pabo's zich rekenschap te laten geven wat het vak en dus de opleiding inhoudt.

Professionele kenmerken 1 - functioneren als individuele beroepsbeoefenaar
2 - functioneren in de beroepsgroep
Onderwijs en Opvoeding 1 - functioneren als opvoeder
2 - functioneren als didacticus
3 - functioneren als teamlid
4 - functioneren als gesprekspartner externen
Leraar primair onderwijs 1 - functioneren binnen identiteit van de school
2 - functioneren als groepsleraar
3 - functioneren als teamlid
4 - functioneren met specifieke taken

Kerndoelen beschrijven wat leerlingen van de basisschool in elk geval dienen te leren. De eerste versie Kerndoelen werd door het Ministerie gepubliceerd in 1993 (toen nog als 'advies'). Het waren er 122! (Hoe dwaas kun je zijn?).
In 1998 kwam de tweede, sterk herziene, versie uit met met een kleiner aantal kerndoelen. Die waren geordend over 'leergebieden' (~ vakken) en leergebied-overstijgende kerndoelen. (Ga met de muis over de afbeelding). Ze kregen een officiële status: basisscholen moesten ze realiseren. Hoe, dat stond hun vrij.

In 2006 kwam er weer een nieuwe versie, gebaseerd op een advies van de commissie-Wijnen. Het aantal kerndoelen is verder teruggebracht tot 58.
Zie de website van de SLO.

De kerndoelen beïnvloedden de inrichting van het pabo-curriculum en de inhoud van de onderscheiden vakken. En dat in toenemende mate.

Startbekwaamheden

De gehele tekst is hier te vinden.

 

Afbeelding ontleend aan deze publicatie.

Deze publicatie uit 1997 is gemaakt door de 'Ontwikkelgroep VSLPC/SLO' in opdracht van het Ministerie van Onderwijs. Het gaat uit van het Beroepsprofiel. Doel was zo concreet mogelijk de algemene en specifieke beroepsbekwaamheden te formuleren waarover een beginnende leraar basisonderwijs zou moeten beschikken. Hieronder een voorbeeld (rekenen-wiskunde):

Hoe concreet is dit? In elk geval werd over de invulling ervan verschillend gedacht.

Deze publicatie had een officiële status, getuige deze citaten:

"Startbekwaamheden fungeren als bindende richtingwijzers voor de inhoudsbepaling van lerarenopleidingen en als bindende indicatoren voor de kwaliteit van de instroom in het beroep van leraar".

Deze startbekwaamheden functioneren ook als eindtermen voor de opleiding:

"Eindtermen omschrijven de bekwaamheden waaraan een student moet voldoen om gediplomeerd de opleiding te verlaten."

En de opleidingen moeten derhalve hun opleidingsprogramma én de toetsing kunnen verantwoorden (onder meer via de Visitatiecommissies).

In 1996 stelde de HBO-raad een commissie in om een Plan van Aanpak te maken voor verbetering van de lerarenopleidingen. Het Projectmanagement Lerarenopleidingen (PML) publiceerde in 1998 twee publicaties (ga met de muis over de afbeelding):

  • Gemeenschappelijk curriculum Pabo; inleiding, en formulering van standaards en eindtermen, zowel algemeen als per vakgebied
  • Handreiking voor instellingscurriculum Pabo met concrete invullingen per vakgebied.

De teksten bouwen voort op wat in eerdere publicaties vermeld staat.

Hoewel beklemtoond wordt dat de opleidingen vrij zijn in het inrichten van hun curriculum, krijgen al deze Standaards en Eindtermen met de omschrijvingen een normatief karakter.

Enkele belangrijke publicaties uit de jaren negentig.

Samenwerkingsverbanden

In de jaren '90 oefende het Ministerie constant druk op de pabo's uit om te komen tot grotere verbanden. Dit gebeurde om de opleidingen te 'versterken' en tot zinvolle samenwerkingsverbanden te komen. Pabo's zouden kunnen samengaan met tweede graads lerarenopleidingen, of zelfs samenwerking zoeken met eerste graads opleidingen aan HBO en Universiteit. Dit was ook zinvol vanuit een oogpunt van kostenbeheersing. In Amsterdam ontstond in 1996 de EFA (Educatieve Faculteit Amsterdam), door het samenbrengen van de lerarenopleidingen van de Hogeschool van Amsterdam en Hogeschool Inholland.

De Ipabo heeft halverwege de jaren '90 overwogen een samenwerking aan te gaan met een Federatie Christelijk HBO, of met de EFA. Er werd door deze partijen druk uitgeoefend. Uiteindelijk heeft de Ipabo gekozen voor een samenwerking met andere monosectorale pabo's in Interactum-verband. Deze samenwerking verplichtte tot weinig. De Ipabo kon zelfstandig blijven, gesteund door de toename van het aantal studenten. Er werden dan ook actieve wervingscampagnes opgezet, en contracten afgesloten met arbeidsbureaus Vedior en Kliq (hoger opgeleiden als zijinstromers).