Kop Afb koppeling naar startpagina

Onderwijs

Met vallen en opstaan wordt voortdurend gewerkt aan een coherent scholingsplan, ook 'instellingswerkplan' (IWP) genoemd. Ook de term 'curriculum' wint terrein.
De afbouw gaat gestaag verder en wordt althans numeriek en in de 'belevingswereld' minder belangrijk.

De zelfstandigheid van docenten die de inhouden van 'hun' vak zelfstandig invulden begon nu duidelijk te verminderen. Ingevolge overheidsbeleid moest het onderwijs modulair georganiseerd worden. Vakcollega's moesten om modulen te maken nu echt samenwerken. Maar het duurde nog lang voordat er duidelijk sprake is van gerichte samenwerking tússen vakken of dat er van één samenhangend curriculum sprake was. Overigens was lang niet iedereen overtuigd van de noodzaak van intense samenwerking.

Het IWP (Instellings Werk Plan)

  • Modulen
  • Studiefasering
  • Soorten studiepunten
  • X-sluit
 

Als gevolg van overheidsbeleid wordt het onderwijs vanaf 1988 modulair georganiseerd. De studie werd gekwantificeerd, men vond dat dit de studeerbaarheid ten goede kwam. Eén module stond voor 40 uur studiebelasting, en werd gehonoreerd met één studiepunt. Per jaar zijn er 42 studieweken, dus ook 42 studiepunten, ofwel 1680 studieuren. De totale studie telde zo 168 studiepunten.

Er was een IWP-commissie onder voorzitterschap van Herman Tervoort die ervoor moest zorgen dat:

  • er samenhang kwam in het totale curriculum; voorheen was het schoolwerkplan een voornamelijk losse verzameling van vakken en vakinhouden;
  • dat alle vakken naar rato van hun oorspronkelijk uren-omvang een aantal modulen kregen toegewezen;
  • dat de docenten de modulen volgens eenzelfde schema ('format') zouden beschrijven;
  • dat de docenten van dezelfde vaksectie hun inhouden sterk op elkaar zouden afstemmen. Voorheen had bijna elke pedagoog en bijna elke neerlandicus zijn eigen klassen, vooral ook omdat zijde stage van hun 'eigen' studenten begeleidden.

Het modulaire systeem was in gebruik van 1988-1994, waarna het in een andere vorm deels werd voortgezet. In deze jaren leidde het niet echt tot een helder samenhangend curriculum. Veel docenten bleven afzonderlijk 'hun' modulen ontwikkelen en geven.

 

Eddy de Wit was pedagogiek en onderwijskunde aan de COK Alkmaar en aan de 'Da Costa' Alkmaar, daarna aan de Ipabo.

Hij was een van vele docenten die hechtten aan hun eigen vak, en aan hun eigen modulen. Docenten Nederlands en pedagogiek beschouwden bepaalde modulen als 'hun' modulen. Bovendien begeleidden de pedagogen in eerste instantie een groep studenten in de stage. Van samenwerking tussen docenten van dezelfde sectie kwam zo niet zoveel terecht.

Interview 2010; 2:00

  Fasering van de studie. De studie werd in drie fasen onderscheiden: propedeuse (1 jaar), hoofdfase (1,5 tot 2 jaar), afstudeerfase (rond 1 jaar). Deze opzet was ontleend aan de vroegere PA 'Magister Vocat' die de studie (van toen nog drie jaar) in drie fasen had georganiseerd. Deze opzet werd ook in de KPA-tijd gehanteerd. Studenten konden flexibel afstuderen, tussen 3,5 en 4,5 jaar.

Witte Punten golden voor onderdelen die naast de eigenlijke opleiding stonden, en onder meer betrekking hadden op de brede maatschappelijke, culturele oriëntatie (die toen nagestreefd werd). Zo bezochten studenten de Tweede Kamer-in-actie, of een rechtszitting.

Soorten studiepunten. Studiepunten werden onderscheiden in: modulenpunten, stagepunten en Witte punten. Witte Punten werden gegeven voor gevolgde of ondernomen activiteiten búiten het gewone studieprogramma om. Het algemene idee in deze jaren was dat studenten een ruimere blik op de maatschappij moesten verwerven en een 'tunnelvisie' op en in hun werk moesten vermijden. Zo kende men in deze jaren voor de afstudeerfase ook de 'maatschappelijke stage', waarbij studenten in andere organisaties dan scholen ervaring op konden doen.

In het jaarplan werden activiteitenweken georganiseerd, waaronder:

  • introductieweken, voor het eerste jaar (enkele kampdagen, onder andere in Bloemendaal); voor het tweede jaar (de 'Vlaanderenweek'); voor het derde jaar (kampweek in de Ardennen, maar deze verdween al vrij snel);
  • activiteitenweken gedurende het jaar, met een scala aan activiteiten, aangeboden door docenten of vaksecties, maar ook door studenten. Zo konden langere excursies worden georganiseerd, zoals bijwonen van een rechtszitting, of een bezoek aan de Tweede Kamer.

In de loop van deze jaren verschijnen er studiegidsen waarin de modulen beschreven staan. Mede daardoor komt er langzamerhand meer lijn in het curriculum.

Op de tabbladen staat meer over aspecten van het IWP.

 

Andere opleidingslijnen

Nadat de Ipabo de eerste -uiterst wankele- schreden op het nieuwe opleidingspad had gezet, kwamen er naast de initiële opleidingen nieuwe routes: de Deeltijd, en daarnaast de Imoa ('de buitenlanders' ofwel opleiding voor allochtonen).

  • Deeltijdopleiding
  • Imoa
  • X-sluit

 

 

In september 1989 gaat de eerste Deeltijdopleiding van start. De Ipabo heeft hiermee een nationale primeur: 'wij waren de eerste!'. Na veel overleg wordt besloten tot een opleidingsduur van 4 jaar. De lessen worden gegeven op woensdagavond en op zaterdag. De opleiding heeft in grote lijnen dezelfde structuur als de dagopleiding, maar het aantal modulen is kleiner (ongeveer de helft). De studenten moesten dus meer zelf doen, maar konden op grond van 'elders opgedane vaardigheden en dito kennis' vrijstellingen krijgen. Men begon met één groep. De gedachte was dat de vraag naar een deeltijdopleiding tot leraar basisschool niet erg groot zou zijn, dat deze cursus dus maar enkele jaren zou duren. Deze verwachting werd gelogenstraft: in de komende jaren zou de Deeltijdse Opleiding (zoals dat toen genoemd werd) sterk groeien.
Docenten kregen compensatie voor het werken op zaterdag: de werktijd telde voor 150 %. Het was in die tijd nog niet gewoonte op zaterdag te werken. Later is deze regeling geschrapt - want duur!

Interview 2009; 1:37

John Verhallen vertelt in dit fragment hoe hij in het voorjaar van 1988 de Deeltijdopleiding én de IMOA-cursus 'binnenhaalde'.

De Ipabo bevond zich nog in een wankele positie, met name bleef Alkmaar onder de norm van 30 nieuwe studenten. Door het aantrekken van de nieuwe cursussen kwam er geld binnen. Met name de IMOA leverde heel wat op. "IMOA-studenten tellen als reguliere studenten".

Tezamen met de deeltijd vormde de Imoa-cursus een belangrijke bron van inkomsten die ook de terugkeer van boventallig verklaarde collega's mogelijk maakte.

IMOA staat voor: Innovatieprojecten ten behoeve van (etnische) Minderheden op het snijvlak van Onderwijs en
Arbeidsmarkt.
Men wilde allochtonen meer bij de samenleving betrekken. Het was een breed opgezet project, waarbij allochtonen met een voltooide buitenlandse HBO-opleiding een Nederlandse onderwijsbevoegdheid konden behalen. Het project ging uit van de Stichting van de Arbeid, die voor de praktische uitvoering een extern bureau inzette. Na overleg werd een deel van deze opleidingslijn aan de Ipabo gegeven.
Voor deze cursus werd Jan Jobse (boventallig sinds 1986) teruggeroepen, als docent Nederlands (hij had ervaring met NT2) en vooral als coördinator.

Bij de concrete uitvoering van het Imoa-project ontstonden al snel grote problemen. Begonnen werd met 33 cursisten, waarvan er slechts 11 overbleven. Het project was dus niet bepaald een succes. Het grote struikelblok vormde het onvoldoende niveau van kennis en gebruik van de Nederlandse taal, en daarnaast speelden toch culturele verschillen ook nog wel een rol. En er was vooral een grote kloof tussen de 'bedenkers' van het Imoa-project en de 'uitvoerders' daarvan. In de videofragmenten hieronder vertelt Jan Jobse iets over deze problemen.

Jan Jobse werkte vanaf augustus 1989 als coördinator van de Imoa-cursus en kreeg al heel snel te maken met serieuze problemen, waaronder:

  • een grote kloof tussen de gewekte verwachtingen bij de beginnende studenten door het organiserende bureau, en de toetspraktijk op de opleiding
  • het niet zelf hebben kunnen selecteren van de kandidaten
  • de maatschappelijke problemen die individuele studenten hadden

Interview 2012; 2:20

Jan vertelt in het nevenstaande fragment over de 'opstand' die de Imoa-studenten ontketenden tegen het beleid van de Ipabo. Een complicerende factor daarbij was dat de gemeente Amsterdam een baangarantie had afgegeven aan de studenten.

Van de 33 begonnen studenten bleven er uiteindelijk 11 over waarvan een aantal daadwerkelijk afstudeerde en een baan vond in het onderwijs.

Interview 2012; 3:00

Op de tabbladen meer over de Deeltijd en de Imoacursus.

 

Vakken

Met de vorming van de Ipabo moesten vakcollega's vanuit hun eigen traditie en opvattingen samenwerken om het nieuwe (vak)curriculum samen te stellen. Soms ging dat goed, maar soms verliep dat lastig. Visies konden uiteen lopen, en soms pasten mensen qua karakter niet goed bij elkaar. Op de tabbladen hieronder enkele voorbeelden:

  • Bewegingsonderwijs: verschillen in visie op het vak (op de tabbladen: Bert Cornelis en John Bakker). Deze verschillen hadden deels te maken met de ALO waar men zijn opleiding tot docent Bewegingsonderwijs volgde.
  • Godsdienstonderwijs/Catechese (op het tabblad: Jan Engelen). Bij het samenstellen van de streefformatie had het Bestuur de mogelijkheid tot het doen van eigen keuzes. Terwille van de (religieuze) identiteit werd gekozen voor een docent van protestantse zijde: Ad Voorbij, en voor een docent van katholieke zijde: Jan Engelen.
  • Nederlands (Herman Olde)
  • Bert Cornelis
  • John Bakker
  • Jan Engelen
  • Ad Voorbij
  • Herman Olde
  • X-sluit

Interview 2009; 1:57

Bert Cornelis was docent LO (Bewegingsonderwijs) aan de COK, de VRA en aan de Ipabo.

Bert had gestudeerd aan de CALO, de Christelijke Academie voor Lichamelijke Opvoeding te Arnhem (deze opleiding is nu opgegaan in Hogeschool Windesheim). Degenen die aan de CALO opgeleid waren hadden vaak een andere visie op het vak LO dan de collega's die aan andere academies hun opleiding hadden genoten. John Bakker kwam van de ALO (de Amsterdamse ALO). Tussen Bert en John bestonden niet alleen zo verschillen in visie op het vak, maar zij hadden nog meer verschillen.

Interview 2011; 2:35

John Bakker kwam van de ALO, Amsterdam. Hij was jarenlang docent Bewegingsonderwijs aan Magister Vocat en de KPA en kwam ook op de Ipabo. Zijn visie op het vak was toch wel verschillend van die van Bert Cornelis, die een CALO-achtergrond had.

John vertelt hier iets over zijn visie op het vak. Hij refereert aan een bekende docent aan de CALO, prof. dr. C.C.F. Gordijn, die een grote invloed op de didactiek van het Bewegingsonderwijs heeft (gehad).

John was meer de man van 'direct aan de slag', 'weinig praten, veel doen'.

Jan Engelen

Interview 2008; 2:44 (audiofragment 1 -
Over de verhouding met Ad Voorbij, PC-docent )

 

Interview 2008; 1:22 (audiofragment 2 -
Over de niet-dogmatische benadering door Jan)

Jan Engelen was docent Catechese op de KPA (en vanaf 1971 op de katholieke PA's 'De Voorzienigheid' en 'Magister Vocat'. Hij kwam in de streefformatie om de studenten die catechese wilden volgen op te leiden, zodat ze op katholieke basisscholen les konden geven. Hij was niet bepaald een trouw volgeling van de dogmatisch getinte lering van de huidige rooms-katholieke kerk. Eén van zijn slagzinnen was: "Je moet niet preken, maar spreken" - discussie over en met de verhalen die de Bijbel ons biedt.

Katholieken en protestanten moesten tot een 'modus vivendi' zien te komen. In het eerste audiofragment vertelt Jan iets over zijn verhouding met Ad Voorbij, de docent van protestanten huize en de joodse traditie (waar Jan zich altijd mee bezighield).

In het tweede audiofragment gaat het vooral om de niet-dogmatische benadering die Jan altijd probeerde na te streven. Dat probeerde hij over te brengen op de studenten, die dat op hun beurt weer aan kinderen konden doorgeven.

Ad had het moeilijker omdat er in de protestante zuil een grote mate van versplintering bestaat: er zijn vele richtingen.

Voor zover zij aan de "identiteit" van de Ipabo hebben meegebouwd ligt dat meer in de verdraagzaamheid, de openheid, het willen luisteren, het in open discussie willen treden. Wat zeker ook hielp wat dat beiden bepaald niet orthodox waren.

Interview 2008: 1:55

Ad Voorbij was docent Godsdienstonderwijs aan de CPA en later de VRA en werd vanuit de 'religieuze-levensbeschouwelijke' identiteit in de streefformatie opgenomen.

Aan de Ipabo kreeg hij te maken met de 'katholieken' en met Jan Engelen die Catechese doceerde. Tussen beiden bestond een respectvolle (kleine) afstand. Ad heeft veel gezien van verschillende godsdiensten (hij reisde veel) en stond positief tegenover andere levensbeschouwingen, tegenover Inter Cultureel Onderwijs (ICO) en Geestelijke Stromingen, een 'vak' dat ook gegeven werd (moest worden). Jan hield dáár afstand van.

Interview 2007; 2:04. Er zit een stoorgeluid in de video.

Bij het begin van de Ipabo waren er in Amsterdam twee Neerlandici: Kees van Iersel (KPA) en Elly Wendel (VRA), en in Alkmaar één: Koos Rademaker (DCA).

Herman Olde, Neerlandicus van de VRA, oorspronkelijk van de CPA (→) zat aanvankelijk niet in de streefformatie, maar werd na zes weken weer teruggeroepen. Hij werd toen geconfronteerd met het curriculum Nederlands van de Alkmaarse collega Koos Rademaker. Dat was een zeer goed docent, maar erg eigengereid. Elly en Kees wilden de strijd met Koos niet aangaan, dus diens curriculum werd geaccepteerd. Herman vertelt daarover.

Op de tabbladen vertellen oud-docenten over hun ervaringen in het begin van de Ipabo.

Koos Rademaker
Koos Rademaker, docent Nederlands, Alkmaar, 1987

 

Vakken-ontwikkeling

MOLP Al tegen het einde van de jaren zeventig ontstond de behoefte aan een duidelijk, algemeen op de pabo's gebruikt curriculum. De SLO ontwikkelde het 'Modelonderwijsleerplan PABO' (MOLP, 1982) gevolgd door een uitwerking per vak.

Ontwikkeling vakdidactieken. Al in de zestiger jaren begonnen de verschillende vakken met een ontwikkeling van hun eigen didactiek en methodiek. Grote ontwikkelingen deden zich voor bij het reken-/wiskunde-onderwijs, bij de beeldendevakken, bij het natuuronderwijs ('science'), bij bewegingsonderwijs, bij muziek.

Al deze vakken ontwikkelden hun eigen infrastructuur. Er kwamen steeds meer conferenties, zoals bij rekenen-wiskunde de 'Panama-conferenties'. Er kwamen instellingen, zoals het Freudenthalinstituut en de verschillende afdelingen binnen de SLO.

Gevolgen van deze ontwikkeling waren onder meer:

  • een sterke toename van gedefinieerde en gewenste vaardigheden en kennisinhouden. De vakken maakten zich 'breed', deden aanspraken, en dat botste op elkaar. Er ontstond tijdsconcurrentie.
  • de docenten van hetzelfde vak van de pabo's ontmoetten elkaar vaker en dat inspireerde tot het verder vormgeven aan het eigen vak.

Clustering. Enkele vakken die vroeger min of meer zelfstandig waren, worden nu samengenomen. Zoals:

  • Tot de jaren zestig werd op de kweekscholen 'Kennis der Natuur' gegeven, en dat werd daarna gesplitst in 'Natuurkunde' en 'Biologie': aparte vakken met eigen docenten. Ze gingen deels hun eigen weg, maar in de tachtiger jaren kwam het toch weer tot een samengaan: Natuuronderwijs, of 'Science'. De SLO had een aparte afdeling: NOB (Natuuronderwijs op de Basisschool), die veel materialen ontwikkelde en heel inspirerende bijeenkomsten hield.
  • De verschillende 'beeldende vakken' gingen samen tot 'beeldende vorming', waarin opgenomen: tekenen, handenarbeid, 'nuttige handwerken voor meisjes' dat zich ontwikkelde tot 'textiele werkvormen'. Vooral Jos van Onna speelde een grote rol in de ontwikkeling van Beeldende Vorming.

De neiging tot clusteren ging verder, zoals de 'zaakvakken' die soms samengenomen werden tot 'Wereldoriëntatie', of tot: 'Mens en maatschappij'.

Nieuwe vakgebieden. Vanaf de zeventiger jaren kwamen er nieuwe vakgebieden bij:

  • Engels in het Basis Onderwijs (EIBO). Vanaf 1985 is het vak Engels verplicht op de basisschool. Daarvóór is het vak al op de P.A. ingevoerd (vanuit de Havo-top). Havo-docenten gaven aanvankelijk nascholingscursussen aan onderwijsgevenden, maar minister Deetman schafte het af. Hij vond het havo-niveau voldoend om verantwoord Engels te geven.
  • Drama. Al in de P.A. tijd werd aandacht gegeven aan 'dramatische expressie', doel was onder meer de leerkracht een groter 'instrumentarium' te geven in zijn communicatie met kinderen.
  • ICT. De opkomst van de computer in de school begon nu op gang te komen.

Didactiek-methodiek. Dit vak was op de OK de spil van de opleiding. In de Pabo had het deze positie niet meer, het kwam zelfs wat in de verdrukking. In de opleiding was nu nog maar twee maal een half jaar stage in de kleutergroepen. Kleuterleidsters uitten bezwaren tegen deze sterke vermindering van de aandacht voor het jonge kind.

Stage. De stage werd georganiseerd vanuit het Stagebureau, waar Wieke Bosch een centrale rol speelde. De opzet van de stage was nu:

  • eerste jaars: half jaar jonge kind, half jaar middengroep
  • tweede jaar: half jaar bovenbouw, half jaar jonge kind
  • derde jaar: half jaar verschillende groepen
  • daarna begon de afstudeerfase, waar voor een deel van de tijd een keuze werd gemaakt voor 'het jonge dan wel het oude kind'.