Sfeer en Identiteit
Kleine organisatie, kennis, vakken, veranderingen
Het begin van de zestiger jaren was een rustige periode. De klassen waren nog steeds even groot, zo tussen de 25 en 30 leerlingen. Per leerjaar waren er twee parallelklassen, A en B. Vaak zaten de Amsterdammers in de A-klas, de niet-Amsterdammers in de B.
Het overgrote merendeel van de leerlingen kwam van de MULO, en slechts enkelen vielen in de eerste twee jaar af. In het derde jaar begon de eigenlijke beroepsopleiding, en daarin stroomden elk jaar enkele HBS-ers en een enkele gymnasiast in ("instuivers"). Deze hadden in zeker opzicht enige achterstand, want in de eerste twee jaren kregen de MULO-klanten bij enkele vakken toch al het een en ander te horen over de latere beroepspraktijk. Dat was vooral bij gymnastiek, muziek, handenarbeid, tekenen (de 'expressievakken'). Aan het einde van de tweede klas was er géén examen. Elke leerling die een voldoende resultaat boekte, stroomde door naar de beroepsopleiding.
- Piet de Wolf
- Wim Kaizer
- Surinaamse student
- X-sluit
Interview 2009; 1:15 |
De eerste twee klassen (eerste leerkring) waren vooral gericht op bijbrengen van kennis en het verwerven van een algemene culturele vorming. Dat was doorgaans nodig want in de jaren vijftig en zestig was het algemene ontwikkelingspeil van de bevolking nog niet zo hoog. Piet de Wolf (afgestudeerd in 1960) vertelt in de video iets over dat onderwijs. |
Wim Kaizer was leerling van Magister Vocat van 1965-1970. Hij komt uit een arbeidersgezin met weinig financi?le mogelijkheden. Na de MULO wist hij niet goed wat hij verder zou doen. Hij vertelt in dit fragment dat hij op aanraden van zijn moeder zich inschreef bij MV. Hij moest daar zelf veel voor over hebben! Het bleek voor hem een zeer gelukkige greep. Interview 2010; 1:23 |
![]() |
Van deze student is verder niet meer bekend dan dat hij een korte tijd op Magister Vocat heeft gezeten. Men was voorzichtig met 'tropenmensen'! In deze tijd waren allochtonen, en ook Surinamers of Antillianen, nog nauwelijks in Nederland aanwezig.
Vakgericht onderwijs
Het onderwijs was vakgericht, van vakoverschrijdende zaken was weinig sprake. Ook in de derde en vierde klas (de tweede leerkring, in feite de eigenlijke beroepsopleiding) ging het vooral om het verwerven van kennis en het opdoen culturele vorming.
Maar natuurlijk werd nu ook les gegeven in typische 'beroepsvakken' zoals pedagogiek, schrijven en spreken. Bij de meeste vakken kwam de didactiek nauwelijks of niet aan de orde.
- Bij geschiedenis ging het in de beroepsopleiding vooral om kennis van de vaderlandse geschiedenis. Didactische kennis bleef beperkt tot de (overigens juiste) opmerking: 'Geschiedenis moet je vertellen. Kun je niet vertellen, dan kun je het beter laten.' Maar het vertellen als vaardigheid werd op de kweekschool zelf niet geoefend. Dat oefende je op de stageschool.
- Bij Nederlands werd veel aandacht besteed aan grammatica, stijlkunde, literatuur, maar in verhouding erg weinig aan de didactiek van het taalonderwijs.
Aan het einde van het vierde jaar (het tweede jaar van de beroepsopleiding) werd een examen afgenomen. Dat gebeurde per vak. Veelal mondeling, alleen bij Nederlands en pedagogiek was er ook een schriftelijk deel.
Stage
Het vak van onderwijzer werd geleerd op de oefenschool, en dan vooral van de leerkracht. De leerlingen van ??n kweekschoolklas werden geplaatst op zo weinig mogelijk oefenscholen, vaak waren dat er maar twee. Dat kon ook doordat er in de jaren zestig veel kinderen waren, en dus ook grote lagere scholen met parallelklassen. Elke kweekschoolklas had een eigen pedagoog, die tevens supervisor van de stage was. Veel bezoek kregen de kwekelingen niet. De pedagoog kwam van tijd tot tijd op de oefenschool, sprak met het hoofd en waar nodig met de leerkracht. Onder het genot van een kop koffie en een sigaartje werd een en ander doorgesproken. Problemen? Die werden veelal door de pedagoog zelf opgelost.
De eerste klassen van de Mgr. Huibersschool met achteraan van links naar rechts het schoolhoofd, een leerkracht, kwekelingen Theo van der Meer en Kees van Wissen, leerkracht. (mei 1963)
Vergaderingen - gelukkig weinige!
Het aantal vergaderingen was nog beperkt tot zo'n vier per jaar: bij de start van het schooljaar, en aan het eind van elk trimester (Kerst-, Paas- en grote vakantie). Dan werden in hoog tempo de resultaten van de leerlingen doorgesproken.
Bij de trimester-vergaderingen werd een beoordeling van de stage gegeven. In dit decennium ging dat nog met een cijfer. Heel zelden had een leerling een onvoldoende, dan was er echt wel wat aan de hand. Directeur Albertinus kende zijn pappenheimers en voorkwam eindeloos gesteggel door in twijfelgevallen z?lf een cijfer vast te stellen. Pedagoog Jo van Muyen regelde alles zelf. Als tijdens de vergadering gevraagd werd naar de stageresultaten was zijn antwoord steevast: 'Mijnheer de voorzitter, ik wilde voorstellen iedereen een voldoende te geven.' Een bijna altijd met groot genoegen aanvaard voorstel.
Praktijkexamen
Aan het einde van de vierde klas (tweede jaar beroepsopleiding) moest de kwekeling een praktijkexamen doen door het geven van een les. Deze werd bijgewoond door de eigen pedagoog en een gecommitteerde. Uit vier voorbereide lessen wezen de examinatoren er ??n aan die dan goed moest verlopen. Het resultaat werd na de les meteen meegedeeld. Het kwam voor dat de kandidaat zakte. Herkansingen waren volop mogelijk, tot drie, vier keer toe.
De lagere schoolklassen waren wel groot: veertig kinderen of meer was gewoon. Was dit moeilijk?
Piet de Wolf zegt daarover:
'We dachten toen: moeilijk! Maar terugkijkend: het was helemaal niet moeilijk!'
De kinderen kwamen uit vergelijkbare milieus en ?cht grote problemen kwamen weinig voor. Bovendien was de onderwijzer(es) nog een autoriteit. Ouders kwamen niet in de klas, hoogstens in de gang, of op een ouderavond.
Meer over vakken
- Pedagogiek
- Nederlands
- Rekenen
- Spreken
- Biologie
- Muziek
- Diploma
- X-sluiten
Dit boek werd jarenlang gebruikt. Het ademde de 'katholieke opvoeding'. |
Pedagogiek op de Magister Vocat in de jaren zestig (en op veel andere kweekscholen)was vooral een wijsgerig ge?nspireerd vakgebied, dat bovendien mede berustte de opvattingen van de RK Kerk op dit gebied. De meest gebruikte boeken waren die van de hoogleraren J.J. Gielen en S.Strasser ('Grondbeginselen ener opvoedkunde voor de eerste leerkring'), en later N. Perquin (allen verbonden aan de Katholieke Universiteit Nijmegen).
|
In het videofragment vertelt Herman Tervoort, leerling aan Magister Vocat van 1958-1963 en zelf leraar pedagogiek 1971-2002, iets over de pedagogiek van toen en haar doelstellingen. Interview 2007 |
|
Br Amando (Jan Verhagen, 1916-1997), 'Neerlandicus in hart en nieren'. |
Een onderwijzer diende foutloos te kunnen schrijven en spreken, en een behoorlijk kennisniveau te hebben. Het vak Nederlands, omvatte onder meer:
|
Voor elk 'deelvak' van het Nederlands was er een boek. De leerlingen moesten zorgen dat ze elke les 7 pagina's 'vooruit' hadden doorgenomen. Twee 'bekende' boeken. |
Br Amando zat er bovenop. Voor elke les dienden de leerlingen minimaal zeven bladzijden uit het betreffende boek vooruit gelezen te hebben. Hij had echter wel een brede en ook moderne blik op het vak. Zo moch Wolkers worden gelezen, sterker, in een artikel in een vaktijdschrift brak Amando een lans voor deze toen omstreden schrijver. Amando had geluidsbandjes over schrijvers, zoals Bomans, die in de klas werden gedraaid en besproken. Zijn persoonlijk idee over een '(adspirant-)onderwijzer' bleek uit de regelmatig terugkerende tekst: "God weet het het best, een onderwijzer weet het beter." De didactiek kwam echter nauwelijks aan de orde. Daarvoor waren wel boekjes (Eggermont) maar die bleven grotendeels dicht. Het ideaal was: de onderwijzer moest een behoorlijk niveau hebben qua kennis en inzicht. De methodeboekjes op de lagere school boden voldoende handreikingen om fatsoenlijk les te kunnen geven. Jeugdliteratuur was in de jaren zestig geen onderwerp. Toen in het begin van de jaren zeventig de onrust toe begon te nemen, heeft Amando zich teruggetrokken in Maastricht, waar de Broeders hun grootste huis hadden (de 'Beyart'). |
Een redelijk veel gebruikt boek uit de jaren zestig, waarmee de kwekelingen het (koopmans-!)rekenen leerden en didactische richtlijnen aangereikt kregen. |
Het rekenonderwijs werd tot in de jaren zeventig gekarakteriseerd als 'koopmansrekenen'. Het ging daarbij vooral om het aanleren van handigheden en van 'trucs' ('delen door een breuk is gelijk aan het vermenigvuldigen met het omgekeerde'). Het maken van eindeloze rijtjes sommen moest leiden tot automatiseren. Veel aandacht was er voor hoofdrekenen. Achteraf kreeg dit rekenen het etiket 'mechanistisch rekenonderwijs'. Er zou te weinig aandacht zijn voor inzicht, begrijpen van wat je als rekenaar aan het doen was, wat de rol van getallen in een opgave was. Geheel terecht was dat niet: er was ook veel aandacht voor 'redactiesommen', waarbij een in taal gesteld probleem omgezet diende te worden in een rekenvorm. Er was echter te weinig aandacht voor de context: het rekenonderwijs was te ver van de gewone wereld verwijderd. Er kwam in de jaren zeventig en tachtig een reactie in de vorm van 'Wiskobas'. Dit leidde mettertijd tot het realistisch wiskunde-/rekenonderwijs. Enkele rekenopgaven uit het afgebeelde boek. |
Herman Franken was een zeer voorkomend man, maar had een tragische kant. Contacten leggen buiten zijn beroep ging hem moeilijk af. Daar leed hij onder. Met de jaren zestig mat hij zich een wat 'wilder' bestaan aan, met een pruik. Ga met de muis over de foto. (Foto's uit 1963 en '70. | Hij besteedde echter de hem toegemeten tijd vooral aan individuele beurten, waarbij de leerlingen stukjes tekst moesten voorlezen. Wie uit deze tijd kan zich niet het verhaal over 'Grote Klaas en Kleine Klaas' herinneren, en de stencils waarop deze tekst stond met de vele streepjes en aanmerkingen. Leerlingen moesten thuis oefenen op het correct uitspreken van de a (niet kàst, maar kast; geen dikke 'l', geen slissende 's'). Hij gebruikte de bandrecorder (toen modern!) om de leerling naar zijn eigen uitspraak te laten luisteren. |
Er stond 'biologie' op het rooster, maar het was 'kennis der natuur' - zo stond het in de onderwijswet. Leraar Br Theowald (Theo van Leeuwen) was een van de twee doctores aan de kweekschool (de ander was Br Albinus). Hij bracht van tijd tot tijd 'natuurdingen' in de klas, en nodigde de leerlingen af en toe uit om een spreekbeurt te houden over een onderwerp.
Hij was gepromoveerd op Langpootmuggen en had dus een grote belangstelling voor insecten. In de kelder van het Piusgesticht (Kerkstraat) had hij een soort laboratorium annex museum, waar hij voor ge?nteresseerde leerlingen activiteiten organiseerde. Sommigen van hen raakten daardoor ge?nspireerd en gingen later zelf biologie studeren.
Theowald had ook een groeiende belangstelling voor natuur en milieu - al in de vijftiger jaren! Hij richtte tezamen met anderen de Amsterdamse Natuurhistorische Raad (ANR) op, die als Amsterdams Natuur en Milieu Educatief Centrum (ANMEC) nog steeds bestaat.
Hij was ook betrokken bij de oprichting van het Instituut voor Natuurbeschermingseductie (IVN) waarvoor hij de eerste cursus 'Natuurgids' ontwikkelde, bedoeld voor de IVN-vrijwilligers. Diverse leerlingen van Magister Vocat hebben deze cursus ook gedaan - en met veel plezier.
Theowald was tevens bestuurslid van de SAS, de Stichting Amsterdamse Schoolwerktuinen. Hij bracht de leerlingen af en toe naar de schooltuin - sommigen hadden zelf een tuintje of hielpen de tuinleider in zijn werk (boven: in 1963, Theowald geheel rechts).
Hij probeerde ook een didactiek voor het natuuronderwijs te ontwikkelen, samen met de leraar natuur aan de Gemeentelijke Kweekschool, de heer W. Kabos. Jarenlang hebben de leerlingen hun boekje 'Didactiek en Methodiek van het Biologie Onderwijs' doorgenomen.
Op den duur kon hij zich niet vinden in de klooster-gemeenschap. Iin 1967 trad hij uit en dat betekende toen dat hij ook zijn leraarsbaan verloor. Hij werd opgevolgd door zijn oud-leerling Kees van Wissen die, net begonnen met de biologiestudie, trachtte in zijn geest nieuwe leerlingen het mooie van de natuur te tonen, te laten ontdekken en te doen waarderen (hiernaast, 1969).
Aan het einde van de vierde klas werd het examen afgenomen waarbij men bij positief resultaat het diploma 'Onvolledig bevoegd Onderwijzer' verkreeg. Het examen werd afgelegd in 13 vakken, apart daarvan stond het praktijkexamen 'Lesgeven'. Daarnaast werd ook examen afgenomen voor het 'Lichamelijke Oefening'. Zakte je daarvoor, dan kreeg je niet de bijbehorende 'aantekening j'. Je kon dan onderwijzer worden, maar mocht dan geen gymnastiek geven. Op het diploma stonden de vakken genoemd onder de wettelijke aanduiding: a t/m j en r. Hierbij was 'j ' gymnastiek, wanneer je dat vak niet had gedaan of gehaald, dan stond er a t/m i en r.
Het examen aan het einde van het vijfde jaar verleende bij goed gevolg het diploma 'Volledig bevoegd Onderwijzer'. Je kon dan -na een aantal jaren ervaring als onderwijzer- schoolhoofd worden. Het ging om vier vakgebieden: Pedagogiek, Nederlands, Cuma en Didactiek. Daarnaast moet de student minimaal 2 dagen per week stagelopen, onder andere op een kleuterschool en een MULO of VGLO.
Bovendien gaf dit diploma toegang tot de universitaire opleidingen Pedagogiek en Psychologie, iets waarvan nogal wat studenten in het verleden gebruik van gemaakt hebben. Voor MULO-leerlingen was dit een mogelijkheid om -met een omweg- een universitaire studie te doen.
Bij elk diploma hoorde ook een godsdienstdiploma, dat echter alleen werd verstrekt als je een examen voor het vak met goed gevolg had afgelegd.

Een onrustig einde: vanaf 1968 verandert er veel.
De Havo-top neemt de plaats in van de eerste leerkring. Dat betekent dat de heel nauwe band tussen eerste en tweede leerkring (de eigenlijke beroepsopleiding) wordt doorgeknipt. Aanvankelijk maakt dit weinig verschil, maar gaandeweg stromen steeds minder Havo-abituri?nten door naar de opleiding. De opleiding bestaat vanaf nu uit twee afdelingen die geleidelijk aan uiteen groeiden. Er komt een Havo-eindexamen. Aanvankelijk voornamelijk mondeling, met de eigen leraar en een leraar van een collega-P.A. als examinatoren. Later, in de zeventiger jaren, wordt dit mondeling eindexamen afgeschaft (te duur?). Er komt een schoolonderzoek voor in de plaats.
Gemengde school. De meisjes komen binnen in zowel de Havo-top als de beroepsopleiding, waaraan een derde parallelklas wordt toegevoegd. Die derde klas is de gemengde, en daar heerst een andere sfeer dan in de andere twee klassen met jongens. Sommige leraren moeten daar echt aan wennen! 'Die meiden reageren anders dan de jongens!'
Uittredingen. Enkele broeders treden uit, te beginnen met Br Theowald (biologie, natuur) en Br Albinus (aardrijkskunde). Beiden zouden later in het huwelijk treden.
Directeur Br Albertinus neemt in 1968 ontslag. Hij wordt opgevolgd door Br Modestinus Lenders, die tevens de laatste broeder-directeur zal zijn. Medio 1970 treedt ook hij uit het klooster en in het huwelijk. Hij wordt opgevolgd door de eerste leken-directeur, Henk Smit.
Modestinus (links) wordt volop geconfronteerd met nieuwe generatie studenten die veel zelfbewuster is, inspraak en democratie eist. In de openingsvergadering van augustus 1969 spreekt hij de memorabele woorden:
"De democratie staat voor de deur, laten wij haar binnenlaten."
Er komt een medezeggenschapsraad voor de opleiding en een leerlingenraad voor de Havo. Al te grote troebelen als in Beverwijk, worden hem gelukkig bespaard.
Nieuwe docenten. Er komen meer nieuwe leken-docenten. Jonger en exponenten van de nieuwe generatie. Zij staan dichter bij de leerlingen, nu studenten, staan meer voor hen open, zijn maatschappij-bewust, en geven de directie en het bestuur meer weerwoord. Nieuwere onderwijsmethodieken komen binnen het instituut, zoals kringgesprekken, discussies over stellingen. Toch blijven de oude lesgewoonten nog duidelijk aanwezig.
- Wim Kaizer
- X-sluit
Interview 2010; 1:51 |
Ga met de muis over de foto.. |
Docenten worden tijdens een schoolfeest (1968) toegesproken
door student/cabaretier Jan Bal. Van li → re: Br Amando, Kees van
Wissen, Jo van Muyen, Br Darius, Pater Wortman, Br Albertinus.
Het gebouw in de wijk
De hele wijk rond de Jan Tooropstraat was in de jaren zestig nieuw en werd voornamelijk bevolkt door Amsterdammers uit de 19e eeuwse wijken. Er gebeurde daar weinig onregelmatigs. Elke docent had een sleutel van de voordeur, en het gebeurde van tijd tot tijd dat deze per ongeluk niet afgesloten was. De boel stond gewoon open! Nooit is er toen ingebroken, ingeslopen of iets ontvreemd! Sterker, als er een licht per ongeluk bleef branden, belden omwonenden de broeder-directeur of de conciërge, desnoods uit zijn bed!